Social Media War

Op het moment van schrijven vindt in Den Haag de Global Conference on Cyber Space plaats. Een van de agendapunten van deze conferentie is het debatteren over de uitdagingen die de internationale gemeenschap ondervindt bij het beschermen van online vrijheden en het tegengaan van criminele activiteiten op het internet.

De komst van het internet heeft door de anonimiteit, gemakkelijke toegang, gebrek aan regulering en wereldwijd bereik mogelijkheden geboden voor een vrijwel onbeperkte verspreiding van informatie. Deze aspecten van het web zijn een van groot belang voor de vrijheid van meningsuiting.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vaak beschreven dat het recht op vrijheid van meningsuiting essentieel is voor een democratische samenleving en de basis vormt voor de menselijke ontwikkeling. Ondanks het belang van dit recht zijn er vanzelfsprekend  grenzen aan uitingsvrijheid. Extreem negatieve uitingen – zoals discrimineren of haat zaaien –  zijn strafbaar.

De grenzen van het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting worden vandaag de dag op gruwelijke en stelselmatige wijze overschreden door online berichtgeving van terroristische organisaties. Een van die organisaties is de Islamitische Staat. De terreurgroep maakt zich schuldig aan zeer ernstige schendingen van fundamentele mensenrechten: van discriminatie op basis van geloof tot aan het executeren van alle mogelijke tegenstanders en de online verspreiding van de beelden daarvan. Om hun doelen te verwezenlijken maakt de IS op grote schaal gebruik van social media zoals Facebook, YouTube en met name Twitter.

Twitter vormt met zijn 284 miljoen maandelijkse actieve gebruikers en 500 miljoen berichten per dag een ultiem middel om de vrijheid van meningsuiting te gebruiken en informatie, ideeën en gevoelens de wereld in te sturen. De Islamitische Staat misbruikt deze vrijheid echter, en gebruikt social media met name voor het verspreiden van oorlogspropaganda, de werving van nieuwe strijders, het bedreigen van tegenstanders en fondsverwerving.

Op welke manier kan de online oorlogsvoering van de IS aangepakt worden?
Een logische stap zou zijn om sites zoals Facebook, YouTube en Twitter te verplichten terroristische berichtgeving van IS te voorkomen. Deze sites hebben namelijk de mogelijkheid in te grijpen en om gebruikers te identificeren.

Internet tussenpersonen – zoals social media sites – zijn op grond van de Europese E-commerce Richtlijn enkel onder bepaalde omstandigheden juridisch aansprakelijk voor de berichtgeving op hun websites. Internet tussenpersonen kunnen niet verantwoordelijk gehouden worden wanneer zij slechts als doorgeefluik fungeren en ze geen toezicht uitoefenen over de informatie. Ze zijn desalniettemin aansprakelijk wanneer websites weten dat er onrechtmatig materiaal op hun website staat. Naderhand ingrijpen op social media is echter niet effectief, omdat de berichten snel verspreid kunnen worden over het internet; het kwaad is al geschied. In de E-commerce Richtlijn staat tevens beschreven dat social media websites geen maatregelen opgelegd mogen worden die verplichten dat ze actief op zoek te gaan naar onwettige berichtgeving. Een algemene monitorplicht voor internet tussenpersonen is verboden. In het algemeen is het op basis van de huidige wetgeving niet mogelijk om oorlogspropaganda via de aansprakelijkheid van social media volledig uit te bannen.

Duidt het feit dat IS tot op heden de online oorlogsvoering heeft kunnen voortzetten via Twitter op een tekort aan juridische verplichtingen en verantwoordelijkheden van internet tussenpersonen? En hoe zit het met het de aansprakelijkheid van natuurlijke personen die de IS berichtgeving delen op hun persoonlijke social media pagina’s? Moeten social media sites überhaupt wel verantwoordelijk gesteld worden voor het beschermen van internet vrijheden en tegengaan van internetcriminaliteit? Hopelijk biedt de uitkomst van de Global Conference on Cyber Space meer duidelijkheid over deze vraagstukken.

Britt van Breda, april 2015